Stichting Intermobiel

Informatie artikel chronisch pijn

Inleiding
In Nederland lijden zo’n 800.000 mensen in meer of mindere mate aan chronische pijn. Ondanks dat het zo’n wijdverbreid probleem is, zijn de deskundigen nog steeds niet tot een definitie voor het verschijnsel gekomen. Waar de één pas van chronische pijn spreekt bij pijn die minstens zes maanden aanhoudt, vindt de ander dat pijn na zes weken al chronisch mag worden genoemd. Wat wél duidelijk is, is dat chronische pijn langer aanhoudt dan je op grond van het oorspronkelijke letsel zou verwachten. De signaalfunctie van de pijn (je waarschuwen dat er iets mis is met je lichaam) is verloren gegaan. Chronische pijn is dan ook niet nuttig, maar kan wel ernstig en invaliderend zijn en invloed hebben op je welbevinden en functioneren.

Verschillende soorten pijn
Pijn is op verschillende manieren in te delen. Vanzelfsprekend is er het onderscheid tussen acute (plotselinge) en subacute pijn enerzijds, en chronische pijn anderzijds.
Deze kunnen op hun beurt weer worden onderverdeeld in drie categorieën:

  1. weefselpijn: dit is pijn bij of na ontstekingen, fracturen en artrose. De pijn wordt omschreven als dof, scherp, kloppend of stekend.
  2. zenuwpijn: wordt veroorzaakt door beschadigingen of afwijkingen van het zenuwstelsel zelf. Dit komt voor bij o.a. suikerziekte, hernia’s, posttraumatische dystrofie en na zenuwletsel ten gevolge van een ongeluk. Het karakter van de pijn is brandend, schrijnend, stekend of tintelend. Ook aanrakingspijn komt voor.
  3. pijn van psychologische oorsprong: een depressie, angst of stress kan zich uiten in o.a. spier- en gewrichtspijn, buikpijn en hoofdpijn.

N.B. niet alle pijn kan in bovenstaande categorieën worden ondergebracht; migraine en pijn als gevolg van chronische darmziektes bijvoorbeeld vallen buiten dit kader.

Hoe acute pijn chronisch wordt
Over het ontstaan van chronische pijn bestaan verschillende theorieën en verklaringen. Wat vaststaat, is dat bij chronische pijnprikkels veranderingen kunnen ontstaan in het neurotransmittersysteem. Neurotransmitters zijn stofjes die zorgen voor de informatieoverdracht tussen zenuwcellen. Door veranderingen in hun type en aantal en door nieuwe verbindingen die in het zenuwstelsel tussen zenuwen kunnen ontstaan, ontstaat pijn. Samengevat: pijnprikkels zorgen voor veranderingen in het zenuwstelsel, die op hun beurt weer pijn opleveren. De pijn houdt zichzelf dus in stand. Ook van een bepaald eiwit (GDNF) is aangetoond dat het een rol speelt bij het ontstaan van chronische pijn. Het eiwit speelt een rol bij het doorgeven van pijnsignalen en heeft een stimulerend effect op de zenuwen die de pijn begeleiden.

Andere factoren die een rol kunnen spelen bij het in stand houden en ervaren van pijn, zijn:

  • erfelijke gevoeligheid voor pijn;
  • culturele invloeden: de manier waarop in jouw omgeving/cultuur tegen pijn wordt aangekeken;
  • negatieve emoties als angst en onzekerheid: maken dat je de pijn intenser ervaart
  • overbelasting: meer doen dan je lichaam eigenlijk aankan;
  • bewegingsangst: minder of anders bewegen vanwege de pijn, waardoor de belastbaarheid afneemt en juist sneller pijn ontstaat.

Behandeling van chronische pijn
Minstens zo interessant als de vraag waardoor chronische pijn veroorzaakt wordt, is de vraag wat eraan gedaan kan worden. Natuurlijk hangt één en ander af van de oorzaak, maar langdurige pijn kan op verschillende manieren aangepakt worden:

  •  monodisciplinair of enkelvoudig: één behandelaar buigt zich vanuit zijn specialisme over het probleem. Voorbeelden van een enkelvoudige behandeling zijn:
    - fysiotherapie
    - medicatie (hieronder meer over verschillende pijnstillers)
    - zenuwblokkades en pijnstillende injecties door de anesthesist
    - TENS
     
  • multidisciplinair: een team van behandelaren werkt samen om tot een optimaal resultaat te komen. In zo’n team kunnen een revalidatiearts, fysiotherapeut, ergotherapeut, maatschappelijk werker, psycholoog, activiteitentherapeut en bewegingsagoog zitting hebben. Elk kijken ze vanuit hun specifieke kennis en kunde naar het probleem. Vaak staat bij een dergelijke multidisciplinaire aanpak niet (slechts) de pijnvermindering centraal, maar het maatschappelijk en sociaal functioneren. Chronische pijn vraagt nogal eens om zo’n brede aanpak, omdat het een complex probleem is dat zijn weerslag heeft op het welbevinden en functioneren van mensen die eraan lijden.

In de aanpak van chronische pijn spelen verschillende artsen een rol. In de eerste plaats is dat de huisarts, die medicatie kan voorschrijven of kan doorverwijzen naar een fysiotherapeut. Heeft dat niet voldoende effect, kan er een consult volgen bij een anesthesist op een pijnpoli of bij een revalidatiearts. Of hieruit een mono- of multidisciplinaire behandeling voortvloeit, hangt af van het oordeel van de specialist.

Medicatie
De huisarts of specialist (vaak anesthesist) kan pijnstillende medicijnen voorschrijven om de klachten te verminderen. Hierbij hanteert hij/zij een stappenplan om tot een zo goed mogelijk resultaat te komen.

  • Stap 1 is het voorschrijven van paracetamol of een NSAID (ontstekingsremmende pijnstiller); deze werken vooral goed bij weefselpijn. Is er sprake van zenuwpijn, kunnen anti-epileptica en antidepressiva worden ingezet. Ook middelen tegen spasmen en slapeloosheid en marihuana vallen onder stap 1.
  • Als de middelen uit stap 1 niet voldoende effect sorteren, volgt stap 2: aan de medicatie uit stap 1 wordt een zwakwerkend opiaat, zoals tramadol of codeïne, toegevoegd. Opiaten zijn stoffen die uit opium worden gewonnen (of synthetische afgeleiden ervan) en die een sterke pijnstillende en verdovende werking hebben.
  • Als ook daarmee niet voldoende pijnstilling wordt bereikt, is het tijd voor stap 3: het inzetten van sterkwerkende opiaten als morfine en methadon. In tegenstelling van wat vaak gedacht wordt, zijn die niet verslavend, mits je ze gebruikt voor pijn waarvan de oorzaak duidelijk is en die goed reageert op de opiaten.
Het meten van pijn
Pijn is moeilijk meetbaar; het is vooral een subjectieve beleving. Toch is het voor behandelaren (en ook voor jezelf) handig om te weten hoe intens je je pijn ervaart, al was het maar om te kunnen zien of een behandeling aanslaat.
Een veelgebruikt hulpmiddel voor het in kaart brengen van de ernst van de pijn is de zogenaamde Visuele Analoge Schaal (VAS): op een horizontale lijn plaatst de patiënt een kruisje op het punt waarop het pijnniveau zich op dat moment bevindt. Uiterst links betekent geen pijn, uiterst rechts de ergst mogelijke denkbare pijn. Een cijfer aan de pijn geven, variërend van 0-10, werkt op dezelfde manier. Nadeel is wel dat deze manier van pijn in kaart brengen soms te simpel en eendimensionaal is, en dat niet iedere patiënt ermee overweg kan.

Daarom meten behandelaren als aanvulling op de VAS ook wel eens de pijngedragingen van een patiënt: het aantal uren dat die per etmaal op bed doorbrengt, het geneesmiddelengebruik en het A(ctiviteiten)D(agelijks)L(even)-niveau. Ook een pijndagboek, waarin de patiënt bijhoudt wat hij doet en hoeveel pijn hij daarbij ervaart, kan inzicht geven in de mate van pijn en de link met het activiteitenniveau. Hieruit is ook af te leiden of er een balans is tussen belasting (wat je doet) en belastbaarheid (wat je lichaam aankan).

Een ander hulpmiddel om zelf onzichtbare klachten als pijn en energietekort inzichtelijk te maken en om je activiteitenniveau aan te passen aan wat je aankan, is de PEP-meter die te vinden is op de site van Expertise Centrum Handicap & Studie

Tenslotte
Pijn moet serieus genomen worden, zowel door jezelf als door je behandelaren. Houd een periode een pijndagboek bij om de pijn voor jezelf en je arts(en) inzichtelijk te maken, sta open voor suggesties en behandelvoorstellen die je arts doet, en blijf meedenken; jíj bent immers ervaringsdeskundige en weet als geen ander hoe je lijf reageert. Chronische pijn is een complex probleem; verschillende behandelingen zouden elkaar niet uit moeten sluiten, maar juist aan moeten vullen.

Voor links over chronische pijn, klik hier

Geschreven door Annelies Huisman